Willemien Wieland: ‘Voor de stap naar volledig proefdiervrij is samenwerking cruciaal’

Interview| 29-07-2019

Willemien Wieland is Regulatory Toxicologist / Regulatory Affairs Manager bij Charles River in Den Bosch. TPI stelde haar per e-mail vijf vragen.

Hoe ben jij betrokken geraakt bij de Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI)?

Mijn dagelijks werk als toxicoloog bij Charles River draait om veilig gebruik van (chemische) stoffen, bijvoorbeeld op de werkplaats, maar ook in het huishouden. Een deel van de informatie over mogelijke effecten van stoffen kan uit dierproeven komen. Deze effecten proberen we zo veel mogelijk vast te stellen door dierproefvrije methodes.

Stel, we willen weten of een stof schadelijk is voor de huid. Dat kunnen we 9 van de 10 keer zonder dierproeven bepalen. Maar we moeten wel zeker weten dat zo’n alternatieve test betrouwbaar is, dus dat de uitslag voorspelt wat er gebeurt als de stof echt op menselijke huid komt.

Omdat veel alternatieven nog in ontwikkeling zijn wat betreft het vaststellen van betrouwbaarheid van de voorspellende waarde van de uitslag, zijn er nog dierproeven nodig. Overheden nemen over het algemeen geen enkel risico als het gaat om de veiligheid. Er zijn strenge eisen aan de manier waarop men dit kan bepalen. Het is de vraag of sommigen dierproefvrije testen al aan deze strenge eisen voldoen. Daar moeten we de dialoog over blijven aangaan.

Naast dit werk ben ik secretaris van de dierexperimentencommissie (DEC) van Charles River Den Bosch. Met het advies van een DEC bepaalt de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) bijvoorbeeld of een bedrijf een vergunning krijgt voor dierproeven. Bij elke aanvraag kijken we of het maatschappelijk nut van de dierproef opweegt tegen het mogelijke dierenleed en of een dierproef dus écht nodig is. Is dat niet het geval of zijn er geschikte alternatieven voorhanden die minder ongerief voor de dieren veroorzaken, dan krijgt het bedrijf geen vergunning. Wanneer een vergunning eenmaal verkregen is blijft de overheid overigens controleren op juiste uitvoering.

Vergroot afbeelding Portretfoto Willemien Wieland, regulatoir toxicoloog
Willemien Wieland, regulatoir toxicoloog bij Charles River

Wat zie jij als een wenselijk en realistisch doel voor TPI, en waarom?

Het ‘proefdiervrij’ worden van onze maatschappij is geen eenvoudige stap. Vooral niet als we tegelijkertijd de veiligheid van mens en milieu willen waarborgen en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen willen behouden. Idealiter brengt TPI partijen samen die betrokken zijn bij proefdieronderzoek en de ontwikkeling en toepassing van alternatieven voor dierproeven. Het biedt een platform waarbinnen experts kunnen samenwerken.

Het doel moet echter niet alleen het delen van bestaande kennis zijn, denk ik. We moeten ook brede bewustwording creëren over waarvoor we dierproeven op dit moment gebruiken. Dan kunnen we gemeenschappelijke actiepunten formuleren: waar zijn op korte termijn het aantal dierproeven (of het aantal dieren in dierproeven) te verminderen, welke ontwikkeling en kennis is daarvoor nodig? Zo kunnen we volgens mij efficiënt omgaan met kennis, tijd en financiële middelen. Idealiter zorgen nieuwe inzichten en een breed draagvlk er ook voor dat dierproeven niet langer gezien worden als de standaard voor de meest betrouwbare resultaten, bijvoorbeeld binnen wet- en regelgeving, en dat wetgevers uitkomsten uit alternatieven eerder accepteren.

Waar zie jij vanuit jouw positie bij Charles River de belangrijkste kansen voor TPI?

TPI zou beoordelaars ertoe kunnen aanzetten duidelijk te maken welke alternatieven voor dierproeven zij voor welke stoffen accepteren, binnen de wet- en regelgeving. Duidelijkheid zorgt ervoor dat bedrijven minder risico lopen als zij gebruikmaken van zo’n alternatieve teststrategie, waardoor zij hiertoe eerder geneigd zijn.

Ik hoop ook dat TPI in staat is internationale samenwerking te initiëren. Alternatieven voor dierproeven maken de meeste kans als men ze internationaal als prioriteit ziet.

Waar zie jij de grootste knelpunten voor TPI? Wat is daaraan te doen?

Wet- en regelgeving schrijven nu in veel gevallen dierproeven voor bij de beoordeling van veiligheid van stoffen. De sector kan in die gevallen dus niet anders dan dierproeven gebruiken. Dit komt onder meer doordat we simpelweg nog te weinig kennis hebben om mogelijke schadelijke effecten van stoffen op het menselijk lichaam te kunnen voorspellen. Denk aan een complex biologisch proces zoals een zwangerschap; hoe kunnen we dat nabootsen met gekweekte cellen? Zolang we daarvoor geen goed model hebben, kunnen we zonder dierproeven niet inschatten of zwangere vrouwen een geneesmiddel kunnen blijven gebruiken zonder gevaar voor hun ongeboren kind.

Niet alleen geneesmiddelen, maar ook chemicaliën die de industrie gebruikt, bijvoorbeeld als grondstof voor verf, worden getest. Bijvoorbeeld om te bepalen of ze mogelijk schadelijke gevolgen hebben als mensen er dag-in-dag-uit aan blootgesteld worden. Er zijn verschillende instanties die de veiligheid van deze stoffen beoordelen, maar zij trekken niet allemaal dezelfde lijn in de acceptatie van alternatieve methoden. Zo laat REACH, de wetgeving voor industriële chemicaliën in Europa, het gebruik van Read Across toe. Bij deze strategie voorspel je eigenschappen van een stof door te kijken naar data van stoffen met een vergelijkbare chemische structuur en eigenschappen. Maar de beoordelende instantie, in dit geval de European Chemical Agency (ECHA), kan deze aanpak ook weer afwijzen, omdat ze de uitkomst toch niet helemaal vertrouwen. En dan is extra werk nodig, soms alsnog met dierproeven. Het is dus niet altijd van tevoren duidelijk of instanties alternatieven voor dierproeven zullen accepteren, en welke alternatieven ze zullen accepteren. Hoe eerder die duidelijkheid er komt, hoe eerder een bedrijf als Charles River alternatieven zal kunnen valideren en aanbieden. De discussie over vermindering van dierproeven is ook nog eens heel divers. Iemand die fundamenteel hersenonderzoek doet, heeft een hele andere aanpak nodig dan iemand die wil weten of een stof allergische reacties kan opwekken. Vaak weten onderzoekers uit de universitaire hoek ook helemaal niet wat het bedrijfsleven doet en waarvoor men daar dierproeven inzet – en omgekeerd geldt dit natuurlijk ook.

Daarom moeten we wetenschappelijke kennis en ervaring met alternatieve methoden samenbrengen, om verder te komen richting proefdiervrije innovatie. Helaas is delen niet altijd mogelijk. Partijen hebben uiteenlopende belangen: misschien wil een onderzoeksgroep een nieuw idee publiceren, of is er een mogelijkheid om een nieuwe methode commercieel toe te passen. Hiervoor moeten we oplossingen zoeken.

Zoals het er nu voorstaat, ben ik overtuigd dat vervanging van dierproeven een uitdagende klus zal worden. Er zullen enorme investeringen nodig zijn, omdat we nog veel kennis missen om de stap naar volledig proefdiervrij te maken. Juist om deze stap te zetten is samenwerking cruciaal.

Welke rol zie jij voor Charles River en jouzelf bij het verzilveren van kansen en het opheffen van knelpunten?

Binnen Charles River is er veel kennis en ervaring met dierproeven. We werken veel aan alternatieven voor dierproeven, zoals bovengenoemde Read Across, en aan verschillende in vitro (bijvoorbeeld testen met gekweekte cellen) en in chemico modellen (bijvoorbeeld chemische testen om de reactiviteit van een stof te voorspellen). Ook gebruiken we computers om mogelijke effecten te voorspellen op basis van de chemische structuur (Quantitative Structure Activity Relationship, QSAR). We delen deze kennis waar mogelijk. Zo houden onze medewerkers presentaties over nieuwe inzichten en schrijven zij artikelen over proefdiergebruik en de toepassing van alternatieven in vaktijdschriften.

Charles River zoekt verder actief contact met overheden en andere beoordelaars om de acceptatie van alternatieven te promoten en onze ervaring met alternatieven te delen. Ook speelt Charles River een rol bij de validatie van nieuwe alternatieve testmethodes, want pas nadat bewezen is wat de waarde van een alternatieve test is, is deze op grote schaal inzetbaar en acceptabel voor beoordelende instanties. Bovendien is het belangrijk om te beseffen dat elke organisatie – zo ook Charles River – elke dag weer meer leert, morgen zijn we weer verder dan vandaag.

Binnen TPI zie ik een rol voor mezelf om andere deelnemers te laten kennismaken met wet- en regelgeving voor dierproefgebruik en met alle eisen waaraan nieuw te ontwikkelen alternatieve testmethoden moeten voldoen. Zodat we met zijn allen stappen kunnen blijven maken richting het minimaliseren van het gebruik van proefdieren.

  • De huisvesting van Charles River in Den Bosch