Martje Fentener van Vlissingen: 'De weg vooruit is gebruikmaken van menselijk lichaamsmateriaal’

Interview| 17-07-2023

Interview met Martje Fentener van Vlissingen, voormalig directeur van het Erasmus Dierexperimenteel Centrum in Rotterdam. Alle uitspraken zijn op naam van de geïnterviewde en niet van het partnerprogramma Transitie Proefdiervrije Innovatie. Wij laten op onze website alle relevante geluiden horen.

Vergroot afbeelding portretfoto Martje Fentener van Vlissingen
Beeld: Erasmus MC

Wat is jouw standpunt over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie?

Toen Nederland de Europese dierproevenrichtlijn – ter bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt – moest implementeren in de Nederlandse wet, werd door sommigen gedacht: die passen we wel even aan. In Brussel was er een goede denktank, en de nieuwe dierproevenrichtlijn was vernieuwend, zowel qua dierenwelzijn als maatschappelijke verantwoording. Echter, in Den Haag kwam op dat moment een politieke discussie op gang waarbij de frustraties al klaarlagen, omdat de lidstaten na 2010 geen ‘nationale koppen’ (extra regels, red.) mochten toevoegen. De politiek ontwikkelde ambitie was: “kunnen we een groot deel van de dierproeven niet hebben uitgefaseerd in 2025?” Het leek een leuk idee. Dierproeven liggen mensen zwaar op de maag. Maar het kon natuurlijk niet.

Er zijn toch goede innovaties in opkomst?

Technologie is hip & happening. Er zijn interessante innovaties bij, maar die hebben hun eigen dynamiek en stimulerende drivers. Daar hoef je geen extra geld in te stoppen vanwege alternatieven voor dierproeven. In mijn beeld staat TPI juist modernisering en professionalisering van dierfaciliteiten in de weg, omdat de suggestie wordt gewekt dat daarmee binnen afzienbare tijd dierproeven vervangen worden. Maar als je bekijkt waar TPI op gericht is, moet je constateren dat de relevantie van de te ontwikkelen ‘humane modellen’ beperkt blijft tot ongeveer 20% van de dierproeven in Nederland. In andere landen is heel veel geïnvesteerd om de infrastructuur voor dierproeven in orde te maken, wat verfijning bevordert. Nederland blijft daarin achter. Zodra je in Europa meedoet in consortia, merk je de vibe van technologische verbeteringen en de vermindering van aantallen proefdieren in projecten. Maar in Nederland is de hoop op vervanging de heilige graal.

Wat is de weg vooruit dan wel?

De weg vooruit is gebruikmaken van menselijke lichaamsmaterialen. Maar helaas mag je bijna niets met materialen van patiënten. Volgens mij is echter niet zozeer de regelgeving het probleem, maar moet je het goed organiseren bínnen die regelgeving. Daar zijn we nu mee bezig met Vital Tissue. UMC-onderzoekers komen wel aan menselijk lichaamsmateriaal, meestal direct in verband met het ziektebeeld waar hun onderzoek zich op richt. Maar laboratoria die veiligheidstesten doen, bijvoorbeeld, hebben gezond menselijk lichaamsmateriaal nodig en kunnen daar maar moeilijk aan komen.

Dierproeven worden niet om triviale redenen gedaan. Dat wordt ook case-by-case getoetst. Onderzoekers gebruiken allerlei onderzoeksmethoden. Toen covid kwam hebben wij heel snel ingezet op long-organoïden in combinatie met dierproeven. Die complementaire methoden zitten vaak bij zelfde onderzoeksgroep of personen, dus je moet af van die eenzijdige inzet op alleen vervanging, omdat dat het meest onzeker is.

Wat moet prioriteit krijgen?

De investeringsagenda zou moeten zijn: hoe houden we het wetenschappelijke werk duurzaam van hoge kwaliteit? Als je die organoïden eenmaal hebt, en je wil naar toepassing – bijvoorbeeld:  transplantatieweefsel maken – dan moet je de cellen gecontroleerd kunnen laten differentiëren. Je moet voorkomen dat ze ongebreideld gaan groeien, want dan ontwikkelt zich kanker. Je moet dus redelijk overtuigd zijn dat er geen tumoren uit voortkomen, en dat moet je onderzoeken met dieren. In een kweekbak kun je niet alle normale mechanismen samenhangend modelleren, zoals het immuunsysteem. Het zijn dus combinaties van methoden en benaderingen die we nodig hebben.

Soms kun je met patiënten werken, maar biomedisch innovatieonderzoek kun je niet in patiënten doen. Dat moet dus anders. Grote cohorten personen volgen is enorm ingewikkeld en tijdrovend. Zo kom je voor het opzetten van kleinschalige en gecontroleerde studies toch weer bij dieren uit, naast cellen, moleculair onderzoek en andere methoden. Maar dat is een continuüm; het zijn vaak dezelfde onderzoekers die verschillende methoden in samenhang ontwikkelen en toepassen. Het is wel belangrijk dat ook voor proefdiervrije methoden een kader wordt ingericht om claims en – soms hoge – verwachtingen te toetsen. De vrijblijvendheid is nu te groot.

In mijn visie verzaakt de overheid haar zorgplicht ten opzichte van de wetenschap. Je moet de Wet op de dierproeven uitvoeren, en niet alleen maar de vlucht naar voren nemen met TPI en daarmee de verwachting wekken dat dat dierproeven overbodig zal maken.

Waar is volgens jou meer professionalisering nodig?

Dierproeven zijn bij wet gedefinieerd. Het is nodig om dit goed in regelgeving te borgen, omdat we de betrokken dieren willen beschermen. Een medewerker van een dierenlab is specifiek getraind om goed met proefdieren om te gaan. Die professionele praktijk is belangrijk en is helaas nog niet algemeen ingevoerd voor alle beroepen met dieren.

Misschien liepen we in de jaren ’80 nog wel voorop. Toen hadden we als een van de eerste landen een wettelijk vereiste cursus proefdierkunde. Die professionalisering was nuttig. De cursus werd een exportproduct. Van die voorsprong is al geruime tijd geen sprake meer. Het is nu juist zaak om weer internationaal aansluiting te vinden.

TPI is een langetermijninvestering die niet vanzelfsprekend dierproeven zal vervangen of verminderen. De proefdiervrije methoden laten ook vaak effecten zien die in een levend organisme niet hetzelfde blijken uit te pakken. Dat kan betekenen dat via proefdiervrije methoden meer kandidaat-geneesmiddelen naar het vervolgtraject gaan, hetgeen weer dierproeven vereist. Hoe TPI geprofileerd wordt heeft een maatschappelijk polariserende werking en absorbeert alle beschikbare overheidsmiddelen op dit dossier.

Wat is jouw wens op dit vlak?

Het zou mijn wens zijn dat wetenschappelijk onderzoek en onderzoeksbeleid evidence based zijn, en dat politiek wensdenken niet de overhand neemt, met alle onbedoelde neveneffecten van dien.

Meer relevante perspectieven zijn te vinden in onze rubriek Verhalen.