Anton Berns: ‘Helemaal zonder dierproeven is een illusie’
Interview| 06-05-2019
In zijn lange loopbaan heeft professor Anton Berns naam gemaakt met kankeronderzoek. Veel succesvol onderzoek deed hij in kweekbakjes. Toch stelt hij dat hij zijn belangrijkste werk alleen kon doen dankzij proefdieren, en acht hij volledig proefdiervrij onderzoek onmogelijk. Waarom? ‘Ons organisme is te complex.’
‘Zodra we iets met proefdieren willen, krijgen we te maken met stevige regelgeving en enorme kosten. Als we er dan toch aan beginnen, hebben we daar dan ook goede redenen voor’, zegt Berns in zijn werkkamer in het Nederlands Kanker Instituut Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam. ‘Wetenschappers kiezen niet voor dierproeven om daarmee makkelijker of goedkoper uit te zijn dan met alternatieven.’
Immunotherapie
‘Voor kankeronderzoek kun je tumorcellen laten groeien in een kweekbakje. Maar de ziekte is oneindig veel complexer dan dat. De meest succesvolle – zij het nog steeds gebrekkige – behandelingsmethode die we tot dusver hebben gevonden, immunotherapie, is mogelijk gemaakt door onderzoek met proefdieren. Dat heeft ons geleerd hoe het immuunsysteem in grote lijnen werkt. Het is een illusie te denken dat we ooit zonder dierproeven kunnen wanneer we dit in meer detail willen doorgronden. Want zoiets als de werking van het immuunsysteem kun je maar heel beperkt nabootsen in een kweekschaaltje.’
‘Een heleboel dingen begrijpen we als wetenschappers niet’
Het onderwerp gaat Berns duidelijk aan het hart. ‘We mogen de complexiteit van ons organisme niet onderschatten. Daar wil ik in de proefdiervrij-discussie met klem voor waarschuwen. Dat we het menselijk genoom kunnen sequencen, is een prestatie van formaat. Maar hoe werken genen precies? Dat is voor minstens 80% onbekend. Een heleboel dingen begrijpen we als wetenschappers niet. Met een kweek kun je je vraagstelling afbakenen en zo het nodige te weten komen. Je laat dan bewust heel veel zaken buiten beschouwing, die je uiteindelijk toch in context zult moeten bestuderen en begrijpen. Dat betekent onderzoek in een levend organisme, allereerst in proefdieren, en uiteindelijk in mensen.’
3V
‘Alles wat niet in vivo hoeft, doen we al in vitro. Maar wat we in vitro vinden, zullen we daarna in veel gevallen nog in vivo moeten testen.’ Bij kankeronderzoek gaat dat testen voor 99% met muizen. Daarbij hebben voor Berns de V’s van verfijnen, verminderen en vervangen van dierproeven hoge prioriteit. ‘De druk om zorgvuldig om te gaan met dierproeven voelen we zelf heel goed. Want dierproeven zijn niet alleen laaiend duur, het kweken en testen van dieren werkt ook nog eens erg traag. En de ethische overwegingen van de commissies die strenge eisen stellen met betrekking tot het welzijn van zorgvuldig afgewogen aantallen proefdieren, leven ook bij wetenschappers.’
Sportvisser
‘Er is geen land is waar men zo zorgvuldig met proefdieren omgaat als in Nederland. Een proefdieronderzoeker mag hier aanzienlijk minder dan de eerste de beste sportvisser.’ Gelukkig is het beleid er niet op gericht om helemaal proefdiervrij werken af te dwingen. Dan zou je volgens Berns ‘wetenschappers de grens over jagen’. Overigens zijn de regels die in de meeste andere landen in de praktijk worden gehanteerd voor het werken met proefdieren sowieso al soepeler.
‘We weten steeds meer informatie uit dierproeven te halen’
Berns wijst erop dat winst te behalen is als beleidsmakers hun aandacht richten op aanpassing van richtlijnen voor het in proefdieren testen van sommige biotechnologische producten op mogelijke bijwerkingen en veiligheid voordat het gebruik van deze middelen bij de mens is toegestaan. Dit was een van de adviezen van de KNAW van een aantal jaren geleden. Een deel van deze testen blijkt weinig toegevoegde waarde te hebben.
Waardevoller
Dierproeven lijken voor Berns iets waar we niet snel zonder zullen kunnen. ‘Ik wil daarbij benadrukken dat diermodellen steeds waardevoller worden: we weten er steeds meer informatie uit te halen. Genetische modificatie van dieren is ook aanzienlijk efficiënter geworden door toepassing van de CRISPR/Cas9-technologie. Hierdoor krijgen we sneller beter bruikbare proefdieren en zijn over het algemeen minder generaties nodig om een cohort proefdieren met de gewenste genetische modificaties te produceren. Onze analysetechnieken worden ook steeds geavanceerder; neem zoiets als intra-vital imaging, waarmee we via een venstertje in de huid van de muis live kunnen volgen wat er in een tumor gebeurt, bijvoorbeeld hoe cellen van het immuunsysteem zich in de tumor bewegen en met tumorcellen interacteren. Maar ook ons vermogen om de verkregen gegevens te verwerken en te interpreteren groeit gestaag. Ik zie het belang van proefdieronderzoek dus zeker niet afnemen, en de omvang ook niet per se.’